Methodologie

1 Inleiding: energierevolutie in België en Europa

Eind 2016 publiceerden Greenpeace, WWF en Bond Beter Leefmilieu Our Energy Future, een becijferd scenario voor de Belgische energierevolutie, ingebed in een Europese netwerkstudie. In 2020 ging het Climate Action Network een stap verder en werkte een volledig Europees scenario uit in lijn met het klimaatakkoord van Parijs. De hoofdlijnen van Our Energy Future en het PAC scenario zijn overduidelijk: fossiel en nucleair moeten plaatsmaken voor hernieuwbare energie.

Deze studies vormen de basis voor het Greenpeace klassement van stroomleveranciers. De score die elke energiebron krijgt, volgt uit de visie van Our Energy Future en ligt daarmee volledig in lijn met de rol van deze energiebron in de energierevolutie.

2 Gebruikte cijfers

Greenpeace vraagt aan alle leveranciers gegevens over hun garanties van oorsprong, productie, aankopen en investeringen. Deze gegevens vormen de basis van het klassement en worden gecontroleerd en aangevuld met informatie uit onder meer het Brandstofmixrapport van de VREG en de jaarrapporten van leveranciers. Indien leveranciers geen gegevens doorgeven of de vragen niet beantwoorden, wordt de score volledig gebaseerd op publiek beschikbare informatie.

Voor de berekeningen van het klassement van 2023 baseren we ons op de productie en geleverde stroom in 2022. Om over voldoende betrouwbare gegevens te beschikken moeten energieleveranciers minstens sinds 1 januari 2022 actief zijn op de Belgische energiemarkt. Voor bedrijfsgroepen met één of meerdere Belgische (of in België actieve) dochters, worden zowel de cijfers voor de volledige bedrijfsgroep bekeken als de cijfers van enkel de Belgische activiteiten.

Voor het onderdeel ‘mix op de factuur’ wordt enkel rekening gehouden met de Belgische cijfers. De onderdelen ‘geleverde stroom’,‘investeringen’ en ‘groene verwarming’ worden zowel bekeken voor enkel de Belgische activiteiten als de volledige groep.

3 Scoring van de energiebronnen

Energiebronnen worden ingedeeld in vier categorieën op basis van hun impact op klimaat en milieu, rekening houdend met onder meer CO2-uitstoot en afval. Elke energiebron krijgt zo een score op 5. Een gedetailleerde beoordeling van elke energiebron wordt gegeven in de appendix onderaan deze pagina

 

Energiebron
Score /5
Scoring
Fotovoltaïsche cellen
5
Geconcentreerde zonne-energie
5
Wind (onshore / offshore)
5
Waterkracht op rivier
5
Biogas uit rioolslib of equivalent
5
Kleinschalige waterkracht ≤10 MW
5
Grootschalige waterkracht >10 MW
2.5
Biomassa ≤20 MW
2.5
Afvalverbranding
1.5
Biomassa >20 MW (WKK)
1.5
Fossiel gas (met en zonder WKK)
0-2
Kernenergie
0
Biomassa >20 MW (bijstook)
0
Stookolie
0
Steenkool/Bruinkool
0

4 Berekening score energieleverancier

Iedere leverancier in dit klassement krijgt een score op 20, op basis van de subscores voor de investeringen (45%), geleverde stroom(35%), mix op de factuur (10%) en de omschakeling naar groene verwarming (10%).

Investeringen (45%)

Iets minder dan de helft van de punten(45%) vallen te verdienen op de investeringen in bijkomende capaciteit. Dit is voor Greenpeace het belangrijkste luik, omdat we geloven dat alle leveranciers in verhouding tot hun marktaandeel moeten bijdragen aan de energietransitie. Klanten hebben bovendien het recht te weten welke keuzes hun leverancier maakt voor de toekomst.

Voor investeringen wordt telkens gekeken naar de grid connection, of het moment waarop de capaciteit stroom begint te leveren aan het net. Hierbij onderscheiden we nieuwe (grid connection tot 31 december 2022) en geplande (grid connection vanaf 1 januari 2023) investeringen. Afhankelijk van de energiebron beschouwen we een andere tijdsperiode omdat ook de investeringscyclus hiervoor verschilt: voor kerncentrales kijken we tien jaar voor- en achteruit, voor steenkool-, bruinkool- en oliecentrales vijf jaar, en voor alle andere energiebronnen twee jaar. Bovendien brengen we ook de desinvestering (d.w.z. definitieve sluiting) van steenkool-, bruinkool- en kerncentrales in rekening die in 2021-22 uit bedrijf zijn genomen.

Sinds november 2021 worden twee balkjes getoond op de website: de eerste balk toont in welke energiebronnen er geïnvesteerd wordt, de tweede balk toont of een leverancier voldoende investeert om tegen 2035 aan alle klanten echt groene stroom te leveren.

Als een leverancier niet investeert telt de score van de geleverde stroom mee voor de investeringsscore. Via zijn aankopen oefent een leverancier namelijk invloed uit op de investeringsbeslissingen van een stroomproducent. Een leverancier die helemaal niet investeert, bijvoorbeeld een pure trader, kan zo maximaal 14 op 20 behalen, en dit enkel wanneer de andere onderdelen perfect scoren. Dit weerspiegelt het belang van investeringen in extra hernieuwbare energie in de visie Our Energy Future.

Geleverde stroom (35%)

De geleverde stroom omvat de eigen productiecapaciteit en de stroomaankopen van een leverancier en is goed voor 35% van de punten. Garanties van oorsprong worden niet meegerekend voor dit onderdeel.

De productiecapaciteit is de som van het vermogen van alle elektriciteitsinstallaties die de leverancier, in Europa (groepsscore) of in België, bezit. Een leverancier kan ook stroom aankopen bij een producent of op de elektriciteitsmarkt. Voor rechtstreekse aankopen wordt de score van de betreffende energiebron gebruikt. Aankopen op de Europese elektriciteitsmarkt (of waarvoor de bron niet bekend is), worden gescoord op basis van de mix op die markt voor 2022, zoals meegedeeld door ENTSO-E. De score hiervan bedraagt 1,93 op 5.

Mix op de factuur (10%)

Bij de mix op de factuur kijken we naar de geleverde elektriciteit via het distributie- en transmissienet aan alle Belgische klanten (ook niet-huishoudelijke klanten). Dit onderdeel telt voor 10% van de punten en kijkt naar de garanties van oorsprong (GOs) voor hernieuwbare energie en de brandstofmix voor niet-hernieuwbare energie, zoals gerapporteerd aan de Belgische regulatoren en weergegeven op de stroomfactuur. GOs zijn omstreden omdat ze het mogelijk maken om niet-hernieuwbare stroom ‘groen te wassen’.

Dit klassement hanteert waar nodig de gegevens van de VREG voor heel België, omdat deze voor 2022 de meest recente informatie heeft gepubliceerd en er geen equivalente gegevens voor Brussel en Wallonië beschikbaar zijn. Indien een leverancier zijn mix differentieert per gewest, kan hij dit ook zo doorgeven. Greenpeace gebruikt één mix per leverancier, de leveranciersmix, en niet de productmix per stroomproduct.

Omschakeling naar groene verwarming (10%)

In deze categorie worden de toekomstplannen van de energieleveranciers voor groene warmte en het uitfaseren van fossiel gas beoordeeld. Greenpeace wil hiermee een brug bouwen tussen groene warmte en elektriciteit. Overschakelen naar groene warmte geproduceerd door warmtepompen zal namelijk het efficiënt gebruik van energie drastisch verhogen en een forse bijdrage leveren aan de stabiliteit van het elektriciteitsnet.

Voor het opmaken van de score kijken we naar verschillende aspecten zoals het greenwashen van fossiel gas, het installeren en promoten van gasketels, en de stappen die een leverancier al zit richting groene verwarming.

Meer informatie is te lezen in onze blog.

5 Appendix: toelichting score per energiebron

Kernenergie 

Kernenergie krijgt de laagste score door de zeer zware impact op het milieu. Er is niet alleen het ‘geplande’ kernafval dat honderdduizenden jaren enorm giftig blijft en waarvoor nog steeds geen oplossing bestaat, maar zware kernongevallen als Tsjernobyl en Fukushima tonen dat deze technologie grote gebieden voor lange tijd onbewoonbaar kan maken. Het reële risico op een ongeval is bovendien veel groter dan geschat in de theoretische modellen die de nucleaire sector hanteert (één keer per decennium vs. eens om de 250 jaar). Dit risico stijgt ook naarmate de bestaande reactoren verouderen en ze hun geplande levensduur overschrijden.

De CO2-uitstoot voor kernenergie beoordelen we neutraal. Kernenergie stoot geen broeikasgassen uit tijdens de productie van elektriciteit en daarom wordt soms beweerd dat kernenergie een volledig uitstootvrije energiebron is. Wanneer echter alle stappen van de nucleaire keten – van de ontginning en verrijking van uranium tot de opslag van kernafval en ontmanteling van de centrales – worden meegerekend, is de uitstoot van kernenergie niet te verwaarlozen, al blijft deze wel ruim onder die van fossiele energiebronnen.

Kernenergie vertraagt bovendien de energietransitie. Elke euro die gaat naar de zeer grote investeringen die nodig zijn om de levensduur van bestaande kerncentrales te verlengen, kan immers niet worden geïnvesteerd in bijkomende hernieuwbare energie die onze uitstoot sneller en duurzamer doet dalen. Zo blijven we langer afhankelijk van fossiele centrales om de overige elektriciteit op te wekken. Toch zullen de meeste kerncentrales op korte (of middellange) termijn moeten sluiten, waardoor investeringen in hernieuwbare energie onvermijdelijk zijn. Nieuwe kerncentrales bouwen duurt dan weer makkelijk meer dan tien jaar, zoals de aanslepende bouwwerf in Flamanville (Frankrijk) aantoont. Dat is tijd die we niet meer hebben en waarin oude, onzekere en vervuilende (fossiele) centrales zouden moeten blijven draaien. In tegenstelling tot hernieuwbare energie, die zeer snel uit te rollen is en onmiddellijk emissies vermijdt, heeft kernenergie dus geen enkele rol te spelen in de strijd tegen de klimaatopwarming.

Tot slot blokkeert kernenergie, door zijn beperkte flexibiliteit, de ontwikkeling van flexibele, hernieuwbare energiebronnen. Leveranciers die nog langer investeren in de bouw van nieuwe reactoren, of de levensduurverlenging van bestaande, krijgen dan ook een negatieve badge.

Stookolie

De verbranding van olie voor elektriciteit en transport zorgt voor een groot deel van de CO2-uitstoot. De vele olielekken die lokale en regionale ecosystemen zwaar beschadigen (Siberië, Nigeria, Golf van Mexico) en het verhoogde risico op vervuiling van mariene ecosystemen door olietransport (bv. Exxon Valdez en Erika) wegen extra op het milieu. Olie is geen energiebron voor de toekomst en krijgt daarom de laagste score.

Steenkool

Steenkoolcentrales stoten naast enorme hoeveelheden CO2 ook andere dodelijke gassen en gifstoffen uit (onder meer cadmium, lood, NOx, SO2, O3,…). Deze stoffen zijn verantwoordelijk voor premature sterfte en verschillende kankers. Steenkool krijgt dan ook terecht de laagste score.

Fossiel gas

Het gebruik van gascentrales in ons energiesysteem moet zo snel mogelijk beperkt worden tot flexibele ondersteuning van variabele duurzame bronnen als wind- en zonne-energie. Zware ‘basislast’-centrales als kolen- en kerncentrales beschikken niet over de mogelijkheid van flexibele regeling.

Tegen 2035 moet het gebruik van fossiel gas in de elektriciteitssector zo goed als volledig uitgefaseerd zijn. Mogelijks is hiervoor een beperkte rol weggelegd voor duurzaam geproduceerd biogas of hernieuwbare waterstof, maar de zekerste manier is door massaal te investeren in zon en wind zodat de gascentrales zo weinig mogelijk gebruikt worden. Het afvangen en gebruiken (CCU) of opslaan (CCS) van CO2 is duur, onzeker en inefficiënt, en speelt dus geen rol in onze energiescenario’s om de uitstoot van gascentrales te verminderen.

De finale score die een leverancier krijgt voor de opgewekte elektriciteit uit gas wordt waar mogelijk berekend op basis van het totaal geïnstalleerde vermogen, de hoeveelheid opgewekte elektriciteit en de gemiddelde CO2-uitstoot per opgewekte eenheid elektriciteit. Zo wordt een individuele score berekend per leverancier, die kan liggen tussen 0/5 en 2/5.

Biomassa

Biomassa beoordelen is moeilijk want het is een heel diverse energiebron, gaande van rioolslib over landbouwafval en voedselresten tot volledige boomstammen verwerkt in pellets. De mogelijke impact op milieu en klimaat zijn sterk afhankelijk van de gebruikte grondstof en ook de oorsprong van de biomassa in een centrale is niet altijd duidelijk.

Daarom is de beoordeling een vereenvoudiging van de werkelijkheid, maar aan de basis ervan liggen volgende principes:

  • Cascade – Biomassa dient, waar mogelijk, in de eerste plaats gebruikt te worden om de vruchtbaarheid van de bodem te bevorderen. Vervolgens komen gebruik als voedsel, diervoeder en CO2-opslag. De opwekking van energie uit biomassa komt pas op de laatste plaats. Opnieuw is dit sterk afhankelijk van de grondstof die gebruikt wordt.
  • Kleinschalig – Bij voorkeur wordt biomassa verwerkt dicht bij de plaats van productie en op kleine schaal. We hanteren hierbij 20 MW als grens tussen kleinschalige en grootschalige projecten. Dit niveau is indicatief en kan in overleg met de leverancier aangepast worden.
  • Bijkomend – Het gebruik van biomassa voor energie is betwistbaar en moet beperkt worden tot tweede- en derdegeneratie-biomassa met een verwaarloosbare impact op het ecosysteem. Het vormt niet de basis van onze energievoorziening, maar kan nuttig zijn als aanvulling op de flexibele productie uit zon en wind.

 

De verbranding van biomassa is doorgaans niet efficiënt, waardoor een grote oppervlakte land nodig is om te voldoen aan de energievraag. Dit zet andere gewassen en/of bossen onder druk, met nefaste gevolgen voor plaatselijke ecosystemen en voedselvoorziening. De enorme volumes gebruikt in grote biomassacentrales, en zeker de bijstook van biomassa in steenkoolcentrales (al dan niet met subsidies), zijn problematisch en krijgen de laagste score.

Kleine biomassacentrales (minder dan 20 MW) beoordelen we iets beter omdat deze meestal draaien op lokale biomassa (bv. plantenresten of afvalstromen van hout). De druk op bossen en landbouwgronden is hierdoor kleiner, hoewel de efficiëntie ook hier nog vrij laag is. Bij mestvergisters is het vanuit milieuoogpunt beter om de grote mestoverschotten te vermijden dan ze te moeten vergisten. Bovendien wordt hier vaak waardevolle biomassa bijgemengd, waarvoor een hoogwaardiger gebruik bestaat.

Grote biomassacentrales met warmtekrachtkoppeling (WKK) maken beter gebruik van de opgewekte energie waardoor de efficiëntie hoger ligt. Deze krijgen een iets betere score dan een gelijkaardige centrale zonder WKK.

Tot slot is er biogas afkomstig uit bv. rioolslib, waarvoor geen beter gebruik bestaat. Deze afvalstromen produceren bovendien methaangas dat een nog sterker broeikasgas is dan CO2. Het is dus beter er energie mee te produceren dan het te laten ontsnappen in de atmosfeer. Deze stroom krijgt daarom de hoogste score.

Afvalverbranding

De CO2-uitstoot is afhankelijk van de manier waarop afval wordt verwerkt tot energie, de impact op het milieu is neutraal. We moeten in de eerste plaats de afvalberg verkleinen door minder afval te produceren en meer te recycleren, maar afvalverbranding met stroomproductie en warmterecuperatie is een oplossing voor de restfractie waarvoor geen andere toepassing bestaat.

Waterkracht

Ook water kent een brede waaier aan toepassingen voor de productie van elektriciteit, de score verschilt dan ook naargelang de gebruikte technologie.

De meeste waterkracht wordt geproduceerd met een reservoir. We onderscheiden hierbij grote waterkrachtcentrales (>10 MW), die een enorme impact hebben op ecosystemen en vaak leiden tot gedwongen volksverhuizingen, van kleine waterkrachtcentrales (≤10 MW), die een beperkte impact hebben. Centrales waar overschotten uit bv. inflexibele nucleaire of steenkoolcentrales gebruikt worden om water naar een hoger gelegen reservoir te pompen om stroom te produceren op een later moment, worden niet als waterkracht gerekend.

Daarnaast kan ook waterkracht opgewekt worden op een rivier, waarbij de productie varieert met het debiet van de rivier. Deze installaties zijn meestal kleinschalig, waardoor de impact op het milieu en ecosystemen erg beperkt is.

Tot slot lenen ook golfslag en getijden zich tot de productie van waterkracht. Deze technologieën staan nog in hun kinderschoenen en verder onderzoek naar hun impact op het marine ecosysteem is nodig. Voorlopig krijgen deze vormen van waterkracht de hoogste score.

Zonne-energie

Zonne-energie uit fotovoltaïsche panelen (PV) is een klimaat- en milieuvriendelijke manier van energieopwekking. Ze kan al op kleine schaal toegepast worden en is daardoor uiterst geschikt voor de democratisering van onze stroomproductie. We beschouwen de externe milieueffecten als positief dankzij de vergevorderde recyclage van zonnepanelen en de steeds efficiënter wordende productieprocessen.

In gebieden met zeer veel zon kan geconcentreerd zonlicht een vloeistof verhitten waarmee elektriciteit (via stoomturbines) en warmte geproduceerd wordt. Sommige installaties kunnen deze vloeistof langere tijd op hoge temperatuur houden, waardoor ook ‘s nachts elektriciteit kan worden geproduceerd. Het intensief gebruik van water in de stoomcyclus kan een probleem vormen in landen met waterschaarste, maar hiervoor bestaan oplossingen zoals de combinatie met ontzilting of alternatieve installaties die geen water gebruiken. Deze technologie krijgt dan ook een hoge score.

Wind

Windmolens op land (onshore) zijn een competitieve en duurzame energiebron. De inplanting ervan wordt bij voorkeur georganiseerd in overleg met de omwonenden en lokale besturen, zodat de impact op mens en milieu tot een minimum beperkt wordt. Via coöperatieve participatie kunnen burgers ook financieel profiteren van windenergie en zo bijdragen aan de democratisering van onze stroomproductie.

Wind op zee (offshore) levert meer stroom op door de betere windkwaliteit en het hoger aantal winduren. De impact op het ecosysteem is erg laag – sterker nog, rond de huidige windmolenparken vormen zich nieuwe ecosystemen doordat de natuur er opnieuw haar gang kan gaan, ongestoord door andere activiteiten zoals zandwinning.